vrijdag 9 mei 2008

Krulleke calling...


Geachte Vrouwe Nadine, onverschrokken Krijgster van het Gezond Verstand,

U behoort tot het selecte clubje van mensen waar ik ooit een doodsangst voor koesterde. Naast u zijn in dat clubje opgenomen: juffrouw Nicole uit het zesde leerjaar, een griezelige transseksueel uit Zuid-Frankrijk en een extreem-rechts pestjongetje dat reeds in de lagere school tegen alles en iedereen rondbazuinde dat mijn slaapkamermuren behangen waren met gigantische posters van kledingloze heerschappen – wat voor alle duidelijkheid een pertinente leugen is. Juffrouw Nicole heeft het tijdelijke inmiddels voor het eeuwige verwisseld, de Zuid-Franse transseksueel zit veilig ver weg in Zuid-Frankrijk en het extreem-rechtse pestjongetje vind ik nu alleen nog maar zielig. U echter straalt nog even afschrikwekkend in mijn fragiele ogen als toen, in de zomer van 2005. Gedurende een maand werkten wij samen op de afdeling droge voeding van een niet nader genoemd warenhuis. U was mijn overste. Tenminste, zo deed u zichzelf voor. In werkelijkheid speelde u concentratiekampbewaker.

Van zodra u zich nog maar in mijn gezichtsveld vertoonde, begon ik te beven als een boom in een windhoos. De pot mayonaise die ik op dat ogenblik ongetwijfeld in m’n handen had, gleed spontaan m’n handen uit en ik vond plots geen enkel product meer in de rekken terug. Wat u natuurlijk een zoveelste alibi verschafte om als een colèrige tijger tegen mij te beginnen brullen. U hoeft mij na al die jaren echt niet proberen wijsmaken dat het louter toeval betrof dat u immer in dezelfde ‘rayon’ als ik opdook. U rook mijn angst. U rook mijn zweet. En als een hongerig roofdier liep u uw prooi achterna.

Mijn maandlange ervaring als rekkenvuller bleek dermate traumatisch dat ik er na afloop, bij wijze van therapie, een verhaal over schreef. Een vernietigend verhaal. Een verhaal waarin ik van u en uw collega-concentratiekampbewakers weinig, zeg maar niets heel liet. ‘Krulleke in het land van de mislukte muzen’ doopte ik dat verhaal. U had namelijk de vernederende gewoonte mij Krulleke te noemen. (‘Wie heeft de roze koekjesdozen bij de blauwe koekjesdozen gezet?’ ‘Krulleke!’) Op mijn naamplaatje stond nochtans heel duidelijk ‘Jeroen’ te lezen. Als het u goed uitkwam echter, veinsde u blindheid. Dat u niet onder Hitler geboren bent, moet wel uw grootste persoonlijke frustratie zijn. In uw ogen viel ik samen met mijn kapsel. Ik was geen mens. Ik was krullen. Ik was haar. Onder uw verwoestende blik voelde ik dag na dag mijn individualiteit wegsmelten als sneeuw voor de zon. Dag na dag was ik minder en minder ‘Jeroen’ en meer en meer Krulleke. Krulleke werd mijn alter ego als het ware, mijn dubbelganger. Krulleke ontstond in uw gore mond en ging vervolgens een eigen leven leiden. Krulleke nestelde zich in mij als een virus. Aan het eind van de maand was Jeroen nergens meer te bekennen.

Ik noemde uw dagelijkse onderkoelde habitat ‘het land van de mislukte muzen’, omdat u en uw collega’s mij, ondanks de haat en de lelijkheid die jullie eigen waren, inspiratie voor een nieuw verhaal verleenden. Ik zag domme, vadsige monsters in jullie, wezens zonder ook maar een greintje poëzie. En van jullie ging ik dan ‘literatuur’ maken. Dat verhaal kan bezwaarlijk literair verantwoord genoemd worden, besef ik nu. Het is niets anders dan een in taal gegoten afrekening. Ik had evengoed de banden van uw wagen kunnen laten leeglopen of eens hard aan uw haren getrokken. Ik ben een schijtluis echter en een verhaal schrijven leek mij dan ook de veiligste oplossing.

In dat verhaal ga ik tekeer tegen uw pragmatisme en uw, wat men in de volksmond pleegt te noemen, ‘gezond verstand’. Ik citeer:

Jij, Nadine, jij zult nooit weten wat passie is! Nooit zul je het weten! Want je bent te nuchter, te volwassen, te cynisch. Jou zullen ze nooit beetnemen, nee, dat niet, - hij die jou kan beetnemen, moet nog verwekt worden - maar vanbinnen ben jij kaal, vanbinnen ben jij zo kaal als de woestijn. De humorloze zon van de ratio heeft iedere innerlijk gewas in jou meedogenloos de ‘naïeve’ kop in gedrukt. Jij kent het leven, ongetwijfeld, jij weet hoe het leven is, hoe je voor iedere cent moet vechten als een leeuwin, hoe je voor iedere droge boterham vijftig pakken koekjes of dertig potten mayonaise of honderd conserven rode bieten – ja, ik zeg maar wat - in de rekken van die eeuwige GB moet aanvullen. Jij weet hoe de wereld in elkaar zit, hoe de beleidsmakers de levens van de gewone mensen tot een hel maken, hoe de vreemdelingen met vreemde namen uit vreemde landen profiteren van de gewone mensen, hier, in het gewone België, of het gewone Vlaanderen zeker? Jij weet wat X drijft, jij weet wat Y motiveert. Want 1+1 is toch nog altijd twee, zekers! Jij weet waar het allemaal om draait, waar het allemaal om draaide, en waar het altijd allemaal om zal blijven draaien! Ja, jij, jij hebt de waarheid in pacht! Jij, met je lelijke verschrompelde oesters van sint-bernardshondenogen, en je afgrijselijke aardappelvormige hoofd, en de gruwelijk op-en-neergaande voze lippen die op dat hoofd getatoeëerd staan! De voze lippen waarlangs de agressieve winden van je woorden waaien, en de zurige geur van al de bekrompenheid in jou die als een giftige zeeanemoon in je binnenste uitdijt! Rot ben je, vrouw, helemaal rot! Ja, ik verafschuw je. En ik zal je missen.

Ik moet eerlijk bekennen dat bij het lezen van bovenstaand fragment een meewarige glimlach op mijn lippen verschijnt. Misschien dat u nu toch een klein beetje minder afschrikwekkend voor me bent dan toen. Bovendien heb ik mijn gebruik van uitroepingstekens inmiddels drastisch verminderd. Een symptoom van groeiende volwassenwording? Of net van gelaten berusting? In ieder geval: ik ben ervan afgekickt.

Waarom ik u zou gaan missen, schiet me op dit huidige moment niet te binnen. Waarschijnlijk was het de naar extra dramatiek smachtende schrijver in mij die deze bizarre woorden ingaf. Of misschien zeg ik een Jerry in u, een levensnoodzakelijke antagoniste of tegenspeelster. Misschien dacht ik u nodig te hebben om mijn weerbaarheid te versterken. Tom mag dan nimmer succesvol zijn in zijn pogingen Jerry klein te krijgen, hij geeft het nooit op. Alsof de vele pesterijen van die superstrategische muis hem helemaal niets doen. Tom is mijn held, mijn voorbeeld, mijn idool. Maar ik ben Tom niet. Ik mis mijn Jerry als kiespijn.

Gedurende de maand dat ik onder uw hoede of totalitair regime was, hebt u mij welgeteld één persoonlijke vraag gesteld. Niet uit oprechte interesse, maar andermaal uit vraatzucht. Uw persoonlijke vraag was een strategische vraag. Een zoveelste aanleiding om uw hatelijke stemgeluid naar verontwaardigde hoogte te gidsen. U vroeg mij wat ik studeerde. Ik zag de bui al van ver hangen.
‘Euh, Germaanse’, antwoordde ik aarzelend, ‘Nederlands-Engels.’
‘En wa wilde daar later mee doen?’
Paniek druppelde in muffe zweetstroompjes m’n oksels uit. Een vraag als de uwe is zonder dat ze de uwe is al rot genoeg. En nu kwam ze dan uit de bladloze, etterende mond van de roekeloze Krijgster van het Gezond Verstand. U stond likkebaardend klaar om mij te verscheuren.
‘Dat weet ik nog niet echt’, antwoordde ik huiverend.
‘Oe?’
Als de opluchting eindelijk op de maagdelijk witte maar koude wc-bril te zijn beland na uren alles gedwongen te hebben opgehouden, zo klonk die ‘oe?’ Als het helende genot op het moment dat een vuistdikke, dampende drol je uitzakkende, persende lichaam verscheurend verlaat, zo weerklonk die ‘oe?’ door de ‘rayon’ van de koekjes en de snoepjes.
‘Gij zijt ne goeie, gij!’, raasde u, ‘Gij zijt ne straffe, gij!’
LUCK IS ON MY SIDE TODAY, stond op uw T-shirt te lezen. Ik keek uw misnoegde gelaat aan en rilde.
‘Gij kiest een studierichting, maar ge weet nog ni eens wa ge daar later mee wilt doen!’
Sommige reacties zijn toch zo voorspelbaar, bedacht ik berustend.
‘Gij zijt ne goeie, gij!’, herhaalde u honend, ‘Gij zout mijne zoon ni moeten zijn ze!’
Voor één keer was ik het volkomen met u eens.

Die enkele keren per jaar dat ik uw onderkoelde habitat nog eens betreed, vang ik soms een glimp van u op. U heeft uw haar laten kleuren. U koos voor een donkerder bruin. Ik geloof dat die tint u beter afgaat dan acajou. Ze reflecteert de kleur van uw hart beter, dat zwart is als de nacht. Ik ben niet gemeen. Ik stel objectief vast. Het afrekenen met de mensen behoort tot mijn verleden.

Een vrouw als u heeft weinig dromen. Dat hebben we misschien wel met elkaar gemeen. (Wie had dat durven denken.) Als u al droomt, dan is het van barbecues, van massa’s barbecues. Dat kon ik afleiden van uw wekelijkse barbecueverslagen op maandagochtend. In het weekend deed u niets anders dan barbecuen. Als u het voor het zeggen had, dan was de wereld één groot barbecuefestijn. U bent een onverbeterlijke carnivoor. Als u me niet zo’n angst in zou boezemen, zou ik u het een en ander over voedselvoetafdrukken en dergelijke vertellen. Niet dat dat veel zou uitmaken. Iemand als u heeft lak aan voedselvoetafdrukken. Net zoals u lak heeft aan de rest van de wereld. De rest van de wereld zou wat u betreft gewoon mogen doodvallen. Dan zou er immers meer voor u zijn. En dat u te weinig hebt, laat u iedereen aflezen van uw verongelijke gelaat. Dat straalt een en al misnoegdheid uit. U voelt zich duidelijk tekort gedaan. Alsof alles in uw buurt een persoonlijke belediging is. U, een goddelijke keizerin die per ongeluk in de hel terechtgekomen is.

Hoe gaat het met uw dochtertje? Is ze voorgoed bevrijd van de Marokkaanse kindjes in haar klas? Dat uw dochter in een klas vol Marokkaanse kindjes belandde, beschouwde u als een oorlogsverklaring van de mensheid aan Nadine. Die mensheid had beter moeten weten. Met een Nadine begin je geen oorlog. Die is op voorhand verloren. U heeft uw dochtertje dan ook persoonlijk uit de handen van het ‘gespuis’ gered door de schooldirecteur eens driftig onder handen te nemen. Een vrouw als u onderga je. Dat begreep die schooldirecteur waarschijnlijk ook. Wat een triomf moet dat voor u geweest zijn. Wat een glorie. ‘Nadine versus de mensheid: 1-0.’ Ach, geniet er maar van, van dergelijke kleine overwinningen. Zoals alles klein is in uw wereld, zo zijn de overwinningen dat ook.

Stooft u nog wat aan in dat bij nader inzien toch nader genoemd warenhuis. Stooft u nog een twintigtal jaar aan in die kleine pan. Stooft u nog wat aan tot u zwart bent en verkoold. En dampend van de verschroeiende hitte de vuilbak in tuimelt. Het is daar waar u thuishoort.

Groet,

Krulleke

Geen opmerkingen: