woensdag 30 april 2008

Redder uit de shit


Lieve kleine Jef,

In de nacht van zondag op maandag droomde je dat je werd ondergepoept door een reusachtige olifant. En dat ik, jouw nonkel Jeroen, je uit die dampende drol bevrijden kwam. Bij deze zeg ik je: het is graag gedaan.

Kusje van een virtuele superheld. (En wie weet tot vannacht. In een plas walvissenbraaksel of zo…)

dinsdag 29 april 2008

Wolvenhonger


Beste mijnheer Fritzl,

Op de Nederlandse televisie zag ik gisteren een journalist gechoqueerd snuiven dat wat hem het meest verontwaardigde aan uw gruweldaden de stickers met vrolijke beestjes waren die u in uw ondergrondse badkamer bevestigd had. Dat u uw dochter opsloot en vervolgens zeven kinderen bij haar verwekte, tot daaraantoe, maar dat u het hen ook nog eens gezellig probeerde te maken in hun gevangenschap, neen, dat ging er bij hem niet in. Dat getuigde, volgens hem, van een onmenselijke hypocrisie. Ik moet eerlijk bekennen dat ik hartelijk moest lachen om de uitspraak van deze boze journalist. Mensen verwachten blijkbaar van de zogeheten monsters van onze samenleving dat ze vierentwintig op vierentwintig even monsterlijk zijn. Ieder woord van hen moet wel een bedreiging of een verwensing zijn, iedere daad een misdaad. Waarom zouden monsters niet van vrolijke beestjes houden? Zij lijken mij net de personen bij uitstek die van vrolijke beestjes houden. Overigens begrijp ik niet zo goed waar die journalist zich zo over opwond. Als ik de foto van uw ondergrondse badkamer bestudeer, dan zie ik helemaal niet zoveel vrolijke beestjes. Boven de badkuip zie ik weliswaar een zwarte octopus hangen, maar die kan bezwaarlijk ‘vrolijk’ worden genoemd.

Hoewel ik uw daden allerminst goedkeur, moet ik u nageven dat u een succesvol monster bent. Dat heeft u alleen maar kunnen bereiken door pragmatisch te zijn. Heel erg pragmatisch. U bent een pragmaticus van het zuiverste soort. U bent een man die zijn verlangens en behoeften niet zomaar door de maatschappelijke codes en conventies laat knechten. Op zich is dat een goede eigenschap, alleen jammer dat die bij u zo’n verontrustende gevolgen had. U viel op een jong meisje. En niet zomaar een jong meisje. Uw eigen dochter. Dat weerhield u er echter niet van de roep van uw penis te volgen. Als ik mijn jonge, geile dochter wil neuken, dan doet ik dat toch gewoon, moet u gedacht hebben. En dat liefst zo veel en zo vrij mogelijk. Ik las dat u de arme Elizabeth met een smoesje naar de kelder lokte. Ik probeer me voor te stellen hoe zoiets concreet in zijn werk gaat. Deed u alsof u van de keldertrap viel en aan de voet kermde: ‘Lizzy, aw, ik ben, aw, van de, aw, trap gevallen!’ Of deed u alsof u op een muizenkolonie stootte en veinsde u een heilige angst: ‘Lizzy! Iiiiiiiiii! Muizen! Iiiiiiiiiii!’ En kwam uw lieve Lizzy u dan dapper tegemoet? Riep ze: ‘Niet bang zijn, pappie! Ik kom je redden!’ En ja, hoe ironisch ook, ze kwam u inderdaad redden. Redden van uw geilheid, redden van uw gepijnigde penis, van uw gefrustreerde zaadjes. Ze kwam u redden van uw wolvenhonger. Vierentwintig jaar lang.



Als ik naar uw foto kijk, dan denk ik inderdaad aan een wolf. Letterlijk. U bent het soort man dat ze in een Hollywoodfilm voor de rol van weerwolf zouden kunnen casten. Al moet ik wel zeggen dat u eruit ziet als een vermoeide wolf, eentje die z’n beste tijd gehad heeft. Eentje die zich moegeneukt heeft in uw geval. Ik kan me best voorstellen dat u er na vierentwintig jaar genoeg van had, dat er een zekere routine in het neuken kwam, dat het een beetje saai en gewoontjes werd. Uw dochter, inmiddels 42, zal er ook wel niet meer even appetijtelijk en geil hebben uitgezien als in 1984. Ik kan me voorstellen dat u zich soms onverschillig op haar stortte en dacht: ‘Het is toch niet meer hetzelfde als vroeger, hoor.’ Ik kan me voorstellen dat u heimelijk al fantaseert over de begeerlijk gespierde jonge moordenaars en drugsdealers waarmee u binnenkort onder hetzelfde dak zult leven. Voor een potente pragmaticus als u speelt het geslacht van uw slachtoffer ongetwijfeld niet zo’n grote rol. Zo lang het maar een jong en fris slachtoffer is. Uw toekomstige medegevangenen smeren hun anus alvast.

Zoals elk succesvol mannelijk monster zal ook u fanbrieven van hysterische vrouwen krijgen. Brieven waarin dingen staan te lezen als: ‘Was jij maar mijn vader geweest.’ Of: ‘Ik steek een vinger in mezelf en beeld me in dat het jouw fritzl is.’ Daarmee zal opnieuw bewezen worden dat succes erotiseert. Wat voor succes het ook is. In uw branche behoort u tot de top. In uw branche bent u een autoriteit. Hoe ziek ook, voor velen bent u ongetwijfeld een bron van inspiratie. Er zullen binnenkort nog veel papa’s van keldertrappen vallen. De producenten van vrolijke beestjes-stickers zetten best een tandje bij.

Groet,

H.

maandag 28 april 2008

Gevallen engelen


Liefste Jessie,

Ik richt me tot het meisje wier onschuld ik ooit onteerd heb. Er zijn niet veel meisjes die dat kunnen zeggen, misschien moet je er maar blij om zijn, misschien ook niet.

In de eerste kleuterklas kwam jij in mijn leven. We zaten samen in de klas van juffrouw Denise. Hoewel ik me noch van dat eerste jaar van mijn schoolse carrière noch van juffrouw Denise iets herinner, ben ik ervan overtuigd dat het een mooie tijd was. Ik was een schattig jongetje met een engelachtig kopje gouden krulletjes. Sindsdien is er veel fout gelopen, Jessie. Het leven als schattig blond bekruld jongetje verloopt veel soepeler dan het leven als slungelige blond bekrulde jongeman. Voor schattige blonde kindjes gaan veel deuren open, voor slungelige blonde heerschappen iets minder. Ergens in de loop van de tweede kleuterklas moet jij mijn vriendinnetje geworden zijn. Meer nog, mijn ‘liefje’. Dat onze relatie zich beperkte tot het uitwisselen van snoepjes en het naast elkaar zitten op de bus op weg naar het zwembad, beschouw ik als een detail. Ik herinner me dat ik onze jeugdige relatie bijzonder ernstig nam. Ik zag jou werkelijk als mijn ‘lief’, mijn ‘vrouw’. Zelfs op dit eigenste ogenblik vraag ik me af of het mogelijk is dat ik écht verliefd op je was. Dat ik dat überhaupt in overweging neem, mag je gerust als flatterend interpreteren. Jij bent vooralsnog de enige ‘vrouw’ die op een ietwat amoureuze manier in mijn leven is geweest.

Na het tweede leerjaar verdween je spoorloos uit dat leven. Je verhuisde naar een andere gemeente, geloof ik. Nu ja, ik overdrijf. Geheel spoorloos verdween je nu ook weer niet. Er was nog altijd je aan de zonnebank verslaafde moeder die in de plaatselijke GB werkte. Nog steeds werkt moet ik zeggen. Het gebeurde dat ik van school kwam en dat mijn teergeliefde moeder me dan zei: ‘O ja, ik ben de mama van Jessie weer tegengekomen in de GB. Ze zei dat Jessie slecht is in meetkunde.’ Zo werd jij voor mij het meisje dat slecht is in meetkunde. Dat is een van de weinige dingen die ik me nog herinner van de karige informatie die mijn moeder af en toe uit de GB mee scharrelde. Op latere leeftijd deelde m’n moeder me manipulatief mee dat je aan een wel zeer rijkelijk betaalde vakantiejob was geraakt, ‘niet ver van hier, by the way.’ Dat was haar manier om te zeggen: ‘Doe eens iets! Doe godverdomme eindelijk eens iets!’ Voor de rest ben ik alle aanknopingspunten kwijt.

In de zomer van 2005 deed ik overigens zelf een vakantiejob in de reeds vernoemde GB. Jouw moeder kwam ik daar vaak tegen. Ik kan me echter niet herinneren gedurende die maand ook maar één conversatie met haar gevoerd te hebben. De enige keer dat ze het woord tot mij richtte was om mij aan te wijzen waar ik met een gebroken pot mayonaise terecht kon. Dat valt makkelijk te verklaren. Ten eerste werkten jouw moeder en ik op verschillende afdelingen, en ten tweede voerde ik daar met zo goed als niemand een conversatie. Ik speelde een arbeidskracht die nooit iets hoorde en nooit iets zag, ik speelde een arbeidskracht die doof en blind tegelijk was. Ik zou voorwaar een eersteklas nazi zijn geweest. Dat blinde en dove spelen had trouwens niets met boosaardigheid te maken, het betrof een overlevingsmechanisme.

Maar genoeg hierover, ik wil het over iets heel anders hebben. Jouw verschijning in mijn leven is immers verbonden met ons beider verlies van onschuld. Een verlies van onschuld waarbij jij als slachtoffer en ik als dader optrad. Een verlies van onschuld dat mijn tot dan toe verborgen monsterlijkheid openbaarde. Een verlies van onschuld dat mij van een schattig blond kindje in een bloeddorstige kleine vampier veranderde. Een verlies van onschuld dat ervoor zorgde dat jouw immer bruingebakken moeder op een avond in de lente scheldend voor mijn ouderlijke woning en mijn geschrokken vader stond. Ik, ondergetekende, had jou op gruwelijke wijze in de neus gebeten.

We zaten inmiddels in de tweede kleuterklas. Bij juffrouw Gaby. Ik miste juffrouw Denise. Juffrouw Gaby had het charisma van een tuinkabouter. Samen met nog wat anderen speelden jij en ik ‘Kerstmis’. Zoals je bakkertje en winkeltje kunt spelen om te ‘oefenen voor later’, zo kun je ook feestdagen spelen. En zeg nu zelf, wat is het eerste beeld dat aan de oppervlakte komt als je aan Kerstmis denkt? Inderdaad, een kerstboom. Wij hadden dus een kerstboom nodig. Als zelfverklaarde leider besloot ik dat jij onze kerstboom moest zijn. Jij, en niemand anders. Kerstboom zijn is echter saai. Dat begreep jij ook op die leeftijd al. Jij weigerde dan ook categoriek onze kerstboom te zijn. De woede om die brutale ondermijning van mijn gezag zindert zelfs nu nog een beetje na. Jij weigerde mij te gehoorzamen, jij weigerde mij te bevestigen in mijn zelfzekerheid, mijn autonomie, mijn zelfbeschikking. Jij drukte me met m’n neus op mijn eigen zwakte en onvermogen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat mijn gekwetste trots zich op de een of andere manier moest manifesteren. Dat die manifestatie zo bloederig zou zijn, had ik evenwel zelf nooit kunnen voorzien. Een tsunami van testosteron overspoelde me en voor ik het goed en wel besefte zaten mijn schattige melktandjes in jouw neus vastgeklemd. Als een pitbull hing ik aan jouw lichaam. Als een groot uitgevallen kerstbal ontsierde ik jouw sparrentakken. Er zat een blond en engelachtig jongetje in jouw geurorgaan vast. De tijd van schattig-zijn was voorgoed voorbij.

Misschien denk je nu wel: ‘Waar heeft hij het in hemelsnaam over?’. Of: ‘Waar komt hij nu mee af?’ Noem mij overgevoelig, noem mij nostalgisch, noem mij zielig. Maar ik kan niet aan dat voorval ontsnappen. Het blijft ook nu nog door m’n hoofd spoken. Hoe ouder ik word, hoe meer zelfs. Ik probeer in verbinding te geraken met het kleutertje dat ik toen was. Ik probeer contact te krijgen met die kleine aasgier. Tevergeefs. Ook nu nog begrijp ik niet wat mij toen bezielde. Het was pure agressie. Het was pure haat. En niet jegens jou, lieve Jessie, niet jegens jou. Want dat is iets wat ik recentelijk ontdekt heb. Het was haat jegens het leven, haat jegens de wereld. Het schattige blonde kind kreeg zijn zin niet en voelde zich bedrogen, in de luren gelegd. Het begreep dat de wereld hem niet toebehoorde en er krakte iets in hem. Jij was het beklagenswaardige slachtoffer dat toevallig in zijn buurt vertoefde. Was jij het niet geweest, dan vast en zeker iemand anders. Je had de ‘pech’, zoals mensen dat altijd zo mooi weten te verwoorden, om op dat moment op die plek te zijn. In jou zag ik de wereld die niet van mij was en ook nooit van mij zou zijn.

Afgezien van een zelfverdedigende hap in het been van mijn beste vriendje in het vijfde leerjaar, heb ik nimmer geweld op een medemens gepleegd. Ik veronderstel dat ik de kennis die jij mij bijgebracht hebt op een berustende wijze ben beginnen aanvaarden. Ik heb me neergelegd bij mijn nederlaag en ben kalm en vriendelijk in de omgang geworden. En wat het rare is, hoezeer ik me nu nog schuldig voel en hoezeer ik je ook om vergiffenis zou willen smeken voor die laffe rotstreek, toch voel ik soms heimwee naar het monster dat ik was hangend aan jouw lieflijke neusje. Je kunt van dat bloedzuigertje zeggen wat je wilt, maar niet dat hij zich liet doen, niet dat hij zich zomaar gewonnen gaf, niet dat hij op een passionele manier voor zijn eigen zaak opkwam. Soms denk ik: ‘Misschien moet ik nog maar eens iemand in de neus bijten.’ Mijn schuchtere zelf heeft het in zijn berusting niet makkelijk zijn eigen stem aan de wereld verkocht te krijgen. Misschien moet ik maar eens opnieuw tot fysiek geweld overgaan. Mijn eigen geluid door de strot van de anderen rammen. Misschien moet ik fanatiek in de neuzen van mijn medemensen beginnen bijten. Mijn eigen terroristische organisatie oprichten. Misschien.

Ik heb een flauw vermoeden, lieve Jessie, dat jij intussen in het soort meisje veranderd bent waar ik een hartgrondige hekel aan heb. Een meisje dat van niets anders droomt dan zonnebanken en plezierreisjes naar Ibiza. Is dat het geval, dan spijt me dat. Dan ben ik daar ongetwijfeld verantwoordelijk voor. Dan heeft mijn beestige beet jou geïnfecteerd met mijn ziekte. Sorry. Sorry. Sorry.

Laat deze brief meteen een uitnodiging zijn, lieve Jessie. Waar ter wereld je je ook bevindt, in Ibiza, in de GB, onder ’s werelds krachtigste zonnebank, ik nodig je uit voor een glaasje. Samen zullen we dan reflecteren over ‘the good old days’, waar we helemaal niets meer over weten behalve dat ze ‘good’ waren, en we zullen een poging doen uit te praten wat ooit op een speelplaats in de buurt van Brussel is voorgevallen. En wat voorgevallen is is ongetwijfeld niets. Zelfs ík besef dat. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik er tegen mensen soms op een humoristische manier over vertel. Als ik nood heb aan een anekdote om een gesprek nieuw en luchtig leven in te blazen, dan rakel ik jou en je neus weer uit mijn toverhoed tevoorschijn. Je bent verworden tot een anekdote. Ik laat de mensen en mezelf erom lachen. Je bent een verhaal geworden, een sprookje uit de tijd dat de dagen nog eeuwen waren, een grapje uit de tijd dat we nog van plan waren astronauten en filmsterren te worden. En ook al is het niets, ook al vind je me inmiddels een afgrijselijke oude zeur, laten we erover praten, laten we er gewoon over praten. Mensen zouden gelukkiger zijn als er meer gepraat zou worden over kleine, onbeduidende dingen met kleine, onbeduidende mensen uit onze kleine, onbeduidende verledens.

En wie weet, wie weet betover je me opnieuw. Wie weet maak je opnieuw een echte man van mij.

Een virtuele kus in afwachting van je komst,

H.

Mevrouw Lisa


Beste mevrouw Germano,

Of mag ik Lisa zeggen? Nee, dat zou te zeer een inbreuk op de etiquette zijn. Misschien moet ik maar voor het compromis gaan. Ja, ik ga voor het compromis. Ik noem u…mevrouw Lisa.

Mevrouw Lisa, ik ben u iets verschuldigd. Iets. Enkele woorden. Een brief.

Ik stelde me onlangs de onzinnige vraag wie ik wel eens in levenden lijve zou willen tegenkomen. Een vraag die onzinnig is, daar ze voortkomt uit de decadente luxe van overbodige tijd. Al is het verdedigbaar dat luxe in se een decadente aangelegenheid is. Hoe het ook zij, ik kwam al snel tot de conclusie dat ik de meeste van mijn idolen nooit in het dagelijkse leven zou willen treffen. Ofwel leken ze me te arrogant en te irritant, ofwel leken ze me gewoonweg niet in staat tot ook maar enige vorm van conventionele communicatie. Want op het vlak van communicatie beschouw ik me ondanks alles als een conventionalist. Wat niet wil zeggen dat ik verbaal voor veel, zoniet voor alles opensta. Zou u me tijdens een gesprek toevertrouwen dat u seksueel opgewonden geraakt bij het zicht van dode babylijkjes, dan zou ik niet spontaan van u weglopen. Integendeel, ik zou geïntrigeerd naar uw verhaal luisteren en u welwillend en begrijpend tegemoet kijken. Ik zou u zachte kopjes geven en u een paar koekjes in de mond stoppen. Diep in mij woont immers een hongerige voyeurist. Hoe vunziger uw verhaal, hoe meer ik voor u val. Edoch, met onconventionele communicatie is het zoals met veel andere dingen: met mate geniet men er het best van. Ik dwaal af. Sorry daarvoor. Zoals ik al zei, de meeste van mijn idolen zou ik niet in het zogenoemde ‘echte’ leven willen ontmoeten. U bent daar echter de grote uitzondering op. U mag zich ‘nu’ vereerd voelen.

Ik probeer me voor te stellen hoe een tête-à-tête met u er zou uitzien. Eerst en vooral zou ik u als cadeau een fles rode wijn aanbieden. Iets zegt me dat u een vrouw bent die van rode wijn houdt. Noem het intuïtie. Noem het fantasie. Aan uw fles rode wijn zou u niet ontkomen. Vervolgens zou u me naar een smoezelig Italiaans restaurantje leiden, alwaar we met lange tanden vierkazenpizza’s met echt beschimmelde schimmelkaas zouden verorberen. Halfweg zou u droogjes mompelen: ‘There’s a dead mouse in my pizza.’ Ik zou me vooroverbuigen en gechoqueerd constateren dat er, inderdaad, een dode muis in uw vierkazenpizza aanwezig is. Mijn mond zou openvallen van verbazing, de rest van mijn lichaam zou beginnen rillen van afschuw. U echter zou uw schouders ophalen. ‘Welcome to my world’, zou u mompelen, alvorens uw glas rode wijn in één teug leeg te drinken. Uw wereld. Een wereld waarin er immer dode muizen in de pizza’s opduiken. Een wereld van eenzaamheid en goedkope wijn. Een wereld van angst, depressie en zelfhaat. Uw wereld.

Later op de avond zouden we waggelend en in de wind naar uw flatje trekken. Onder uw rechterarm zou u de door mij geschonken fles rode wijn beschermend gedrukt houden. ‘This is my precious’, zou u lispelen. Aangekomen in uw hol, zou ik poezen ruiken, ontelbaar veel poezen, en wat nog erger is, uitwerpselen van poezen, ontelbaar veel uitwerpselen van ontelbaar veel poezen. U houdt van poezen. Ik niet. Dat is geen onoverkomelijk probleem. Voor u zou ik mijn afkeer van poezen overwinnen. U zou uw poezen vervolgens aan mij voorstellen, of omgekeerd, mij aan uw poezen voorstellen. Ik zou uw poezen vriendelijk proberen toeknikken. Tegelijkertijd zou ik denken: ‘Adem door je mond, Jeroen, adem door je mond.’ Na verloop van tijd zou ik beginnen wennen aan de geur van poezenuitwerpselen. Ik zou me terug comfortabeler beginnen voelen. U zou achter uw piano plaatsnemen en kuchen: ‘This is a song about…o what the hell, forget it’, en een bloedmooie elegie beginnen spelen en zingen. Ik zou beginnen huilen. Ik zou er alles voor geven om op dat moment te beginnen
huilen. Uw immer verkouden klinkende stem zou door m’n hoofd wiegen als was het mijn eigen stem. Een muziekjournalist schreef dat u klinkt als de geest van een dood kind. ‘Ja’, dacht ik toen ik dat las, ‘Ja.’ U klinkt inderdaad zoals de geest van een dood kind zou kunnen klinken. Misschien vindt u dat geen compliment. Ik wel. Het lijkt mij bijzonder fijn als een of ander spook gepercipieerd te worden. Mensen kunnen bang maken, dat is een privilege.

Na uw privé-optreden zou u eindelijk de fles rode wijn kraken. In het gezelschap van uw poezen zouden we in een met ondefinieerbare vlekken besmeurde zetel wegzakken. We zouden eindelijk ons diepzinnige dronken gesprek hebben. U zou me vertellen over uw vele ongelukkige liefdes, uw talrijk gestorven poezen en uw dagelijkse exclusieve alcoholfeestjes. U zou me vertellen over pijn. Existentiële pijn. Sorry. Dat laatste wens ik te schrappen. Een vrouw als u praat niet over ‘existentiële’ pijn, gewone pijn is al erg genoeg voor u. Ik op mijn beurt zou u vertellen over mijn ziekelijke verlegenheid, mijn acute gebrek aan dromen en mijn verlangen een dier in de dierentuin te zijn. Wij zouden elkaar begrijpen, mevrouw Lisa, daar ben ik heilig van overtuigd. Wij zouden elkaar begrijpen. O ja.

U bent 50. U zou mijn moeder kunnen zijn. Ik weet niet of ik dat leuk zou vinden. Ik zou u liever als buurvrouw hebben, het soort buurvrouw dat iedere morgen om tien uur een kopje koffie komt drinken, een glaasje rode wijn in uw geval. Zoals u ‘oud’ bent, zo zou ik ook wel ‘oud’ willen zijn. Dat kan u misschien vreemd in de ogen klinken, en daarom wens ik dit even te verduidelijken. U mag zich dan drievierde van de tijd ellendig voelen, – ik wil er ook wel viervierde van maken als u dat wenst- u dóet er tenminste iets mee. U smijt uw pijn in uw liedjes en u doet dat met zoveel schoonheid en overgave dat u uw pijn haast dankbaar mag zijn dat hij aanwezig is. Daar ik weinig aanleg heb om tot een harmonieuze en vrolijke oude man te vergroeien, hoop ik dat ik als man van 50 net zo’n schone en belangrijke dingen van mijn pijn kan maken als u. Ik wil niet melig zijn, – ik zou niet durven – maar ja, u bent een voorbeeld voor mij, u bent een bron van inspiratie voor mij. Ik ben blij dat u bestaat. Dankuwel, mevrouw Lisa, dankuwel.

Ons diepzinnige dronken gesprek zou uiteindelijk uitmonden in een louter dronken gesprek. Mijn Engels zou langzaam uiteenvallen in Nederlands, uw Engels in gemiauw en gespin. U zou één worden met uw poezen en ik zou onderwijl wauwelen: ‘Het stinkt hier! Man, het stinkt hier!’

De volgende ochtend zouden we wakker worden met een zoveelste kater. Of ook helemaal niet. Kiest u maar.

Lieve kleine kusjes van een luisteraar,

H.

zaterdag 26 april 2008

Nijntje weet het niet


Lief Schuchter Schaap,

Ik schrijf je deze brief als afscheid. Ik heb lang gedacht dat mannelijke verering mij levensbevorderlijke voldoening zou geven. Ik was fout. In jou heb ik voor het eerst iemand gevonden die mij onvoorwaardelijk en slaafs aanbidt. En gek genoeg doet me dat amper of geen plezier. Zoals jij me vleit en looft en verheerlijkt, zo vleit noch looft noch verheerlijkt iemand anders mij. En toch kan ik geen geeuw onderdrukken wanneer je me de zoveelste keer kreunend attent maakt op hoe ongelofelijk lief ik wel ben. In het begin was het aangenaam. Meer zelfs: heerlijk. Ik genoot ervan groots en glamoureus in de ogen van een ander te stralen. Een pervers genot was het. Maar daarom niet minder heerlijk. Integendeel. Ik had echter niet gedacht dat al die siroperige ophemelarij me zo snel zou beginnen irriteren. Aanbid worden is bij nader inzien nogal saai. Een les die jij mij op fanatieke wijze hebt bijgebracht.

Ik herinner me hoe je wild op de houten vloer van m’n kamer stampte toen je de tweede keer op ‘visite’ kwam. ‘Dit is goede vloerbedekking’, constateerde je ongelovig, ‘Dit is verdomd goede vloerbedekking.’ En onderwijl bleef je maar op mijn houten planken stampen. En niet zomaar stampen. Hard stampen. Wild stampen. Stampen zoals boze herten dat in tekenfilms doen. Je leek vast van plan mijn ‘vloerbedekking’ persoonlijk naar de verdoemenis te helpen. Wat je toen bezielde, weet ik niet. Wat je in het algemeen bezielt evenmin. Maar dat stampen, het was een teken. Een symbool ook. Een symbool voor jouw agressie, jouw vurigheid, jouw beestigheid. Waarom je jezelf in hemelsnaam Schuchter Schaap laat noemen is me eerlijk gezegd een raadsel. Van alle jongens waar ik al het bed mee deelde, ben jij zonder twijfel de heftigste, de wildste. Of dat een compliment is, laat ik aan jou over. Ik wil enkel wijzen op de ironie van een pseudoniem als Schuchter Schaap. Jij bent niet schuchter. Jij bent geen schaap. Zoals jij jezelf op mij stortte op die enkele hopeloze avonden, zo storten de vliegen zich op de kadavers. De vliegen, de onverschrokken vliegen.

Niet alleen heb jij mij geleerd dat verering na verloop van tijd even hard begint te vervelen als het zoveelste college verhaaltheorie, je hebt me ook doen inzien dat seks met de dood te maken heeft. Wanneer je wild en dominant met je lichaam op het mijne spartelde, heb ik meermaals gedacht dat m’n laatste uur geslagen was. ‘Ik stik!’, wilde ik op dergelijke momenten vaak uitschreeuwen, ‘Ik krijg geen lucht!’ Ik besloot wijselijk anders. Jij hebt me het genot van sterven bijgebracht, het genot verpletterd te worden, platgedrukt te worden als een nietig insect. Jij hebt me in het sadomasochisme geïntroduceerd. Je was te opgewonden en teveel in je eigen geilheid verdiept om mijn immer penibele toestand op te merken, maar dat neem ik je allerminst kwalijk. Vroeger dacht ik dat seks om tederheid ging, om innigheid, om lieflijkheid. De minnaars die voor jou kwamen, waren zachte minnaars, warme minnaars. Jij bent niet warm. Jij bent oververhit. Jij bent een hongerige leeuw. Een dorstige hengst. Ik heb meermaals gedacht dat je bezig was doelbewust m’n ribben te laten krakken. Jij was niet lief. Jij wilde me opeten. Rauw. Helaas is het met mensen die je willen opeten hetzelfde als met mensen die je aanbidden: je raakt ze beu na een tijdje. Dat is een basisregel, Schuchter Schaapje, en jij hebt die veronachtzaamd. Marxisme noemen we zoiets. Een afscheid is onafwendbaar.

Nadat je uitgeraasd was en met wat op een epilepsieaanval leek was klaargekomen, had je de gewoonte m’n kamer rond te kijken. ‘Van welke winkel komt die mat?’, vroeg je dan. Of: ‘Van welke winkel komen die kandelaars?’ En dan antwoordde ik automatisch: ‘Van de Casa’. Of: ‘Van de Hema.’ Natuurlijk vond jij alles mooi en leuk en tof. Je aanbidt me niet voor niets.
Eenmaal bestudeerde je de Nijntje-poster die boven mijn geliefde houten schouw hangt.
‘Nijntje kijkt verbaasd’, zei je, terwijl je het konijntje op de poster indringend bleef aankijken, ‘Ja, Nijntje weet het precies niet helemaal. Hij lijkt in de war.’
‘Zij’, verbeterde ik, ‘Nijntje is een zij.’
‘O, is dat zo? Wel, ze lijkt echt verward. Alsof ze van de hele situatie niets begrijpt.’
En zo ging je nog een tijdje verder. Ik geloof dat je indruk op mij probeerde maken. Je analyseerde mijn stomme Nijntje-poster alsof daar een schilderij van Dali hing. Dat is trouwens het beeld dat me voor ogen komt als ik aan jou denk. Of beter gezegd: als ik naar mijn Nijntje-poster kijk, dan moet ik aan jou denken. Dan denk ik aan hoe jij Nijntje bent en het zelf allemaal niet begrijpt.

Moge het een troost zijn die dit afscheid voor jou kan verzachten. Jij bent in gedachten voor immer met mijn Nijntje-poster verbonden. Ik denk niet dat ik hopeloos genoeg ben om nog eens van je diensten gebruik te maken. Al kun je dat nooit met zekerheid weten. Ik vond het zoals gezegd heerlijk om door jou verpletterd te worden en even dichter bij God te komen. Onze tijd is beperkt. Daarom vrijen mensen met elkaar. Om die beperkte tijd te vergeten. Ik heb je echter gehad en wil nu verder. We vergeten de tijd het best met zoveel mogelijk mensen. Dat moet. Dat is sociaal vereist. Dat is liefdadigheid. Niemand mag overgeslagen worden. De wonde van elk levend individu moet verzacht worden. Ik ben van nature een geëngageerd mens en kan me dus niet tot het fysieke welzijn van één Nijntje beperken. Er wachten nog honderden Nijntjes op mij. Ze vragen zich af waar ik blijf. Ze vragen zich af wanneer ik kom. Zodat ook zij zich als vliegen op mijn kadaver kunnen storten.

Huil maar niet, Schaapje, Nijntje, Beest

Ik bid voor je

Liefs,

H.