maandag 6 oktober 2008

Doe eens 'n grunbergje: 'Muis'


‘Ik hou van beschadigde mensen. Mensen waaraan iets schort, waaraan iets kapot is. Ja, ik val op ze, op de beschadigde mensen. Zeg me, ben jij toevallig ook geen beschadigde mens?’
Ik keek de jongen even verbaasd aan. Zijn lange bochtige haren ontsproten zijn benige gezicht als goud garen.
‘Eu, ik weet het niet’, antwoordde ik.
‘Volgens mij wel. Volgens mij ben jij een beschadigde mens.’
‘Nou, als je dat echt wilt.’
Terwijl de jongen van zijn rode wijn nipte, knipperden zijn ogen als op hol geslagen vlindertjes.
‘Mijn probleem is mijn melancholie’, kondigde hij aan nadat hij zijn glas wijn voorzichtig – zo voorzichtig had ik nog nooit iemand zijn glas wijn op tafel zien terugzetten – op de tafel had teruggezet.
‘Aha.’
‘Die is namelijk veel te groot, die melancholie van mij.’
‘Ja, dat komt veel voor naar het schijnt’, zei ik, en ik inspecteerde de hygiënische hoedanigheid van mijn nagels.
‘Iedereen noemt me Muis, of soms ook wel eens Veldmuis, omdat ik zo schuw ben.’
Ik keek op van mijn nagels, en bestudeerde het gezicht van de jongen. Er liepen twee nerveus getrokken lijnen langs weerzijden van zijn mooie rode lippen.
‘Bijnamen zijn leuk’, zei ik.
Toen keek de jongen me ‘doordringend’ aan. Tenminste, dat was toch de bedoeling. Hij probeerde me ‘doordringend’ aan te kijken. Dat probeerden de mensen wel vaker. Velen waren geroepen, slechts weinigen uitverkoren. Het ‘doordringend’ aankijken was een moeilijke discipline.
‘Noem me alsjeblieft Muis’, zei de jongen, terwijl hij bleef proberen me ‘doordringend’ aan te kijken.
‘Oké, Muis’, antwoordde ik.
Toen stak hij zijn tong in mijn mond. Het leek alsof hij mijn mond proper probeerde te lekken. Nadat hij zijn tong uit mijn mond had gehaald, zei hij: ‘We moeten toch een beetje van elkaars faciliteiten gebruik maken, nietwaar? Dat is eigenlijk het enige wat mensen met elkaar kunnen doen: een beetje van elkaars faciliteiten gebruik maken. Meer niet.’
Vervolgens graaide hij in m’n broek, en greep m’n piemel snoeihard vast.
‘Het enige wat ik wil is een beetje van je faciliteiten gebruik maken. Dat is alles. Toen ik je zag lopen, wist ik het meteen. Daar gaat een beschadigde mens, dacht ik, daar gaat een beschadigde mens. En daarom wil ik je troosten. Troosten door een beetje van je faciliteiten gebruik te maken’, fluisterde hij hijgerig in m’n oor.
‘Dat is voorwaar een zeer nobele aangelegenheid’, mompelde ik, en voelde hoe m’n broek vakkundig werd afgestroopt.
‘Pas op dat je je glas wijn niet omverstoot’, waarschuwde ik.
‘De beschadigde mens is mijn missie’, zei de Muis.

Nadat de Muis gebruik had gemaakt van mijn faciliteiten, en onze lege wijnglazen naar de keuken gebracht had, begon hij plots te huilen. Tranen liepen als behoedzame regenwormen langs z’n wangen.
‘Ik ga door en door’, kermde hij, ‘Steeds leger en leger.’
Hij sprong op uit de sofa, en sprintte naar het toilet. Toen hij terugkwam waren z’n tranen verdwenen.
‘Sorry voor daarnet’, zei hij, ‘Ik had weer even last van mijn melancholie.’
‘Ja, dat dacht ik al’, zei ik.
‘Het komt en het gaat, zie je.’
‘Zoals eb en vloed.’
‘Contact met de beschadigden, daar kom je niet zonder kleerscheuren door.’
‘Nee, dat denk ik ook niet.’
‘Noem me toch alsjeblieft Muis.’
‘Oké, Muis.’