zaterdag 26 april 2008

Nijntje weet het niet


Lief Schuchter Schaap,

Ik schrijf je deze brief als afscheid. Ik heb lang gedacht dat mannelijke verering mij levensbevorderlijke voldoening zou geven. Ik was fout. In jou heb ik voor het eerst iemand gevonden die mij onvoorwaardelijk en slaafs aanbidt. En gek genoeg doet me dat amper of geen plezier. Zoals jij me vleit en looft en verheerlijkt, zo vleit noch looft noch verheerlijkt iemand anders mij. En toch kan ik geen geeuw onderdrukken wanneer je me de zoveelste keer kreunend attent maakt op hoe ongelofelijk lief ik wel ben. In het begin was het aangenaam. Meer zelfs: heerlijk. Ik genoot ervan groots en glamoureus in de ogen van een ander te stralen. Een pervers genot was het. Maar daarom niet minder heerlijk. Integendeel. Ik had echter niet gedacht dat al die siroperige ophemelarij me zo snel zou beginnen irriteren. Aanbid worden is bij nader inzien nogal saai. Een les die jij mij op fanatieke wijze hebt bijgebracht.

Ik herinner me hoe je wild op de houten vloer van m’n kamer stampte toen je de tweede keer op ‘visite’ kwam. ‘Dit is goede vloerbedekking’, constateerde je ongelovig, ‘Dit is verdomd goede vloerbedekking.’ En onderwijl bleef je maar op mijn houten planken stampen. En niet zomaar stampen. Hard stampen. Wild stampen. Stampen zoals boze herten dat in tekenfilms doen. Je leek vast van plan mijn ‘vloerbedekking’ persoonlijk naar de verdoemenis te helpen. Wat je toen bezielde, weet ik niet. Wat je in het algemeen bezielt evenmin. Maar dat stampen, het was een teken. Een symbool ook. Een symbool voor jouw agressie, jouw vurigheid, jouw beestigheid. Waarom je jezelf in hemelsnaam Schuchter Schaap laat noemen is me eerlijk gezegd een raadsel. Van alle jongens waar ik al het bed mee deelde, ben jij zonder twijfel de heftigste, de wildste. Of dat een compliment is, laat ik aan jou over. Ik wil enkel wijzen op de ironie van een pseudoniem als Schuchter Schaap. Jij bent niet schuchter. Jij bent geen schaap. Zoals jij jezelf op mij stortte op die enkele hopeloze avonden, zo storten de vliegen zich op de kadavers. De vliegen, de onverschrokken vliegen.

Niet alleen heb jij mij geleerd dat verering na verloop van tijd even hard begint te vervelen als het zoveelste college verhaaltheorie, je hebt me ook doen inzien dat seks met de dood te maken heeft. Wanneer je wild en dominant met je lichaam op het mijne spartelde, heb ik meermaals gedacht dat m’n laatste uur geslagen was. ‘Ik stik!’, wilde ik op dergelijke momenten vaak uitschreeuwen, ‘Ik krijg geen lucht!’ Ik besloot wijselijk anders. Jij hebt me het genot van sterven bijgebracht, het genot verpletterd te worden, platgedrukt te worden als een nietig insect. Jij hebt me in het sadomasochisme geïntroduceerd. Je was te opgewonden en teveel in je eigen geilheid verdiept om mijn immer penibele toestand op te merken, maar dat neem ik je allerminst kwalijk. Vroeger dacht ik dat seks om tederheid ging, om innigheid, om lieflijkheid. De minnaars die voor jou kwamen, waren zachte minnaars, warme minnaars. Jij bent niet warm. Jij bent oververhit. Jij bent een hongerige leeuw. Een dorstige hengst. Ik heb meermaals gedacht dat je bezig was doelbewust m’n ribben te laten krakken. Jij was niet lief. Jij wilde me opeten. Rauw. Helaas is het met mensen die je willen opeten hetzelfde als met mensen die je aanbidden: je raakt ze beu na een tijdje. Dat is een basisregel, Schuchter Schaapje, en jij hebt die veronachtzaamd. Marxisme noemen we zoiets. Een afscheid is onafwendbaar.

Nadat je uitgeraasd was en met wat op een epilepsieaanval leek was klaargekomen, had je de gewoonte m’n kamer rond te kijken. ‘Van welke winkel komt die mat?’, vroeg je dan. Of: ‘Van welke winkel komen die kandelaars?’ En dan antwoordde ik automatisch: ‘Van de Casa’. Of: ‘Van de Hema.’ Natuurlijk vond jij alles mooi en leuk en tof. Je aanbidt me niet voor niets.
Eenmaal bestudeerde je de Nijntje-poster die boven mijn geliefde houten schouw hangt.
‘Nijntje kijkt verbaasd’, zei je, terwijl je het konijntje op de poster indringend bleef aankijken, ‘Ja, Nijntje weet het precies niet helemaal. Hij lijkt in de war.’
‘Zij’, verbeterde ik, ‘Nijntje is een zij.’
‘O, is dat zo? Wel, ze lijkt echt verward. Alsof ze van de hele situatie niets begrijpt.’
En zo ging je nog een tijdje verder. Ik geloof dat je indruk op mij probeerde maken. Je analyseerde mijn stomme Nijntje-poster alsof daar een schilderij van Dali hing. Dat is trouwens het beeld dat me voor ogen komt als ik aan jou denk. Of beter gezegd: als ik naar mijn Nijntje-poster kijk, dan moet ik aan jou denken. Dan denk ik aan hoe jij Nijntje bent en het zelf allemaal niet begrijpt.

Moge het een troost zijn die dit afscheid voor jou kan verzachten. Jij bent in gedachten voor immer met mijn Nijntje-poster verbonden. Ik denk niet dat ik hopeloos genoeg ben om nog eens van je diensten gebruik te maken. Al kun je dat nooit met zekerheid weten. Ik vond het zoals gezegd heerlijk om door jou verpletterd te worden en even dichter bij God te komen. Onze tijd is beperkt. Daarom vrijen mensen met elkaar. Om die beperkte tijd te vergeten. Ik heb je echter gehad en wil nu verder. We vergeten de tijd het best met zoveel mogelijk mensen. Dat moet. Dat is sociaal vereist. Dat is liefdadigheid. Niemand mag overgeslagen worden. De wonde van elk levend individu moet verzacht worden. Ik ben van nature een geëngageerd mens en kan me dus niet tot het fysieke welzijn van één Nijntje beperken. Er wachten nog honderden Nijntjes op mij. Ze vragen zich af waar ik blijf. Ze vragen zich af wanneer ik kom. Zodat ook zij zich als vliegen op mijn kadaver kunnen storten.

Huil maar niet, Schaapje, Nijntje, Beest

Ik bid voor je

Liefs,

H.

Geen opmerkingen: