woensdag 16 juli 2008

Vuile lakens


Hij sluit zijn ogen en zucht: ‘Ik denk dat ik droom.’
Terwijl ik m’n handen op z’n borst afdruk, proest ik het uit. Ik schater. Ik hoon.
‘Waarom lach je?’, vraagt hij.
Ik beantwoord zijn vraag met nog meer geschater, nog meer gehoon. Hij opent zijn ogen en kijkt me verrukt aan. De idioot begint mee te lachen.
‘Wat ben je grappig’, giechelt hij.
Ik draai m’n pupillen als dobbelstenen in het rond. M’n ogen twee miezerige spelbekers. Het is in mijn blik dat mijn pech staat af te lezen.
‘Huhuhuhu,’ gaat zijn mond, ‘huhuhu.’
Met een agressieve kus stil ik zijn gelach. Ik slijm zijn mond toe.
‘Stilte’, denk ik, ‘Ik wil stilte.’
De smaak van zijn tong herinnert me aan zijn leeftijd. Ik voel zijn oude mannenlichaam onder het mijne spartelen en denk aan de dood. Ik wrijf over zijn kalende kopje en voel me jonger en machtiger dan ooit.
‘Ik kom, ik kom’, jammert hij al snel. Ik laat me van z’n logge lijf glijden en kijk naar de rillende man op m’n bed. Ik leg m’n hand op z’n gefronste voorhoofd. Ik ben de echtgenoot die wacht op de komst van het kind. De bompa baart witte, slijmerige duiveltjes. Gemuteerde snottebellen. Hij kreunt en steunt. Al snel is zijn onderbuik bedolven onder melkerig kikkerdril. Een deel belandt op m’n lakens.
‘Snorry’, murmelt hij, terwijl hij me liefdevol door de haren streelt. Met tissues veeg ik hem schoon.
‘Heb je nog wijn?’, vraagt hij.
‘Nee,’ antwoord ik, ‘De oogst is mislukt.’
Dat is wat mijn moeder ooit tegen me zei tijdens een van onze vele ruzies: ‘Jij bent mijn mislukte oogst.’
‘O, Timmy, wat ben je toch een leukerd’, giechelt de oude man.
‘En nu weg’, zeg ik streng.
‘Timmy!’
Als een hond in het asiel staart hij me zielig aan.
‘Je wederhelft wacht op je.’
‘Mijn wederhelft wacht op de komst van Jezus, niet op mij.’
‘Weg zeg ik.’
Mopperend staat hij op. Hij gaat voor me staan. Ik trommel op zijn behaarde buikje. Hij giechelt.
‘God, wat ben je vet’, fluister ik.
‘Hoe denk je er zelf uit te zien op mijn leeftijd.’
‘Ik zorg er wel voor dat ik op tijd dood ben.’
Ik probeer mezelf ziek te maken. ’s Nachts in bed beeld ik me in dat ik kankers kweek. Als waren het plantjes. Alsof het gewoon een kwestie van concentratie is. ‘Als ik me maar hard genoeg concentreer, lukt het wel.’
‘Wat ben je toch een eigenaardige jongen’, kreunt de oude man.
Terwijl hij zich aankleedt, steek ik een sigaret op.
‘Ik heb er toch van genoten’, verkondigt hij ernstig.
‘Goed zo.’

Wanneer de oude man in zijn glanzende blauwe wagen weggereden is, haal ik een nieuwe fles wijn tevoorschijn.
‘Mon amour’, fluister ik.
Ik ga onder de douche staan en giet de fles langzaam over me heen. Ik reinig mezelf met zoet geel vocht. Wanneer de fles leeg is, zuig ik m’n eigen huid droog. Ik lik m’n eigen lijfje af.

’s Nachts in bed ruik ik hoe het oude mannetje in m’n lakens zit. Het is een muffe, duffe geur. De geur van vochtige paddestoelen. Van schijnheilige schimmel. Ik voel hoe korsterig opgedroogde spermavlekken m’n beddengoed als tijdelijke tatoeages ontsieren. Ik grijp m’n knuffelbeer wat steviger vast en rol mezelf in foetushouding op.

‘We zijn thuis, Timmy!’, hoor ik m’n moeder de volgende ochtend roepen. Ik sta verward op en loop de trap naar beneden af. M’n vader en moeder sleuren met koffers en rugzakken.
‘Daar is ie!’, roept m’n vader opgewonden.
‘Jongen,’ onderbreekt m’n moeder hem meteen, ‘Rome is prachtig! Pra-chtig!’
‘Heb je je niet teveel verveeld?’, wil mijn vader weten.
‘Valt wel mee.’
‘En ons hotel was schitterend! Schi-tterend!’
‘Hier!’, zegt m’n vader en hij stopt me een fles witte Italiaanse wijn in de handen.
‘Die wijn hebben we in Rome gedronken’, vertelt m’n moeder, ‘En hij is heerlijk! Heer-lijk!’
‘Bedankt’, zeg ik.
‘Heb je je niet teveel verveeld, m’n jongen? Zo zonder ons?’
‘Valt wel mee, heb ik al gezegd.’
‘Goed. Goed zo’, zegt m’n vader.

Op mijn kamer drink ik de fles Italiaanse wijn in een halfuur leeg. Ik ga naakt op het tapijt liggen en begin m’n schaamharen uit te trekken. Een voor een. Als was het onkruid. Ik denk aan R. 'Hij houdt van me, hij houdt niet van me, hij houdt van me...' Een vlieg strijkt op m’n schouder neer en zoent me zuigend zachtjes. Ik staar naar het plafond en zie de barsten die als donkere aders over het witgeplaasterde oppervlak kronkelen. Ik staar naar het plafond en voel absoluut niets.

Geen opmerkingen: