maandag 28 juli 2008

Een spectaculaire schipbreuk


Beste Yann Martel,

Nu de zomerloomheid mij stevig in z’n zweterige greep heeft, grijp ik met nog meer plezier dan anders naar een goed boek. Uw gelauwerde ‘Life of Pi’ bleek het perfecte vakantievertelsel: origineel, goed geschreven, niet te zwaar en spannend. Op smakelijk sadistische wijze laat u uw hoofdpersonage, de zestienjarige Indische puber Pi Patel, 258 pagina’s lang op een reddingssloep op de Indische Oceaan drijven. En dat in het vrolijke gezelschap van een imposante Bengaalse tijger. En het gekke is: hij overleeft het nog ook. Uw spectaculaire fabel kan niet echt waarschijnlijk genoemd worden. In die onwaarschijnlijkheid echter zit ook meteen de schoonheid van uw roman. Want schoon is ie, die roman van u.

Over het schrijven van ‘Life of Pi’ vertelde u in een interview: ‘I was sort of looking for a story, not only with a small ‘s’ but sort of with a capital ‘S’ – something that would direct my life.’ Als een moderne, oceanische tegenhanger van Robinson Crusoë dobbert Pi 227 dagen tussen twee continenten. Hij is menselijker dan Crusoë. In tegenstelling tot de stoïcijnse Engelsman ondergaat Pi wél alle mogelijke emoties. Bovendien is zijn eiland gereduceerd tot een extreem kleine drijvende oppervlakte. Het is de ultieme overlevingsstrijd. Om de Bengaalse tijger de baas te blijven spreidt hij een ongekende inventiviteit tentoon. Paradoxaal genoeg is het net dankzij de tijger dat hij overleeft. De voortdurende angst en zorg voor Richard Parker, zoals de tijger in kwestie heet, heeft een onverwacht weldadig neveneffect. Het bevrijdt hem van het denken, van het treuren, van het reflecteren. Hij is te druk bezig met het van zich afhouden van de tijger om de hopeloosheid van zijn situatie al te diep te verkennen. Op een bepaald moment roept hij de tijger dan ook extatisch toe: ‘I love you! (…) Truly I do. I love you, Richard Parker. If I didn’t have you now, I don’t know what I would do. I don’t think I would make it. No, I wouldn’t. I would die of hopelessness.’ Ik vind het prachtig hoe u de gevaarlijke maar levensnoodzakelijke verhouding tussen mens en tijger uitwerkt. Misschien is het daarom dat mensen elkaar voortdurend de duvel aandoen, moest ik tijdens het lezen denken. Misschien is het daarom dat mensen ruzie maken en oorlog voeren en elkaar voortdurend tot antagonisten in een zelfverzonnen intrige maken. Omdat ze anders teveel zouden gedoemd zijn tot zichzelf en hun eigen duistere en beangstigende innerlijkheid. Het is de strijd die mensen voortstuwt. Het is het conflict dat mensen van hun eigen demonen bevrijdt. Het is met wapens, verbaal of fysiek, dat mensen de banaliteit en saaiheid van het bestaan proberen te verdrijven. Het is tegen zichzelf dat ze vechten. We maken hierbij handig gebruik van onze medemensen, die we gemakkelijkheidhalve tot pionnen op het kartonnen bord van ons zelf uitgevonden spel reduceren. We noemen het ‘leven’ en praten er met uitgestreken gezichten en ernstige stemmen over, maar eigenlijk bedoelen we ‘rollenspel’. Wat de door u uitgewerkte strijd tussen tijger en mens daarvan doet verschillen, is de pure dierlijkheid van de helft uwer cast. Pi beantwoordt die pure dierlijkheid met ratio, met verstand, maar evengoed met dierlijkheid.

Pi slacht werkelijk alles af waar hij zijn hand op kan leggen. Zeeschildpadden, haaien, vliegende vissen, zeevogels, dorado’s: ze worden allemaal uitgemoord. Uw beschrijvingen van deze bloederige slachtpartijtjes bezitten een griezelige maar oogverblindende schoonheid. De gulzigheid, de honger, het lijden worden met warm zeebeestenbloed gesust. Van de overgebleven schildpaddenschilden maakt hij een hoornen tent. Het is deze creatieve en tegelijk primitieve wil tot overleven die uw roman zo mooi maakt. Het is de ultieme strijd tegen de elementen: de verschroeiende zon, de dreigende oceaan, de woeste wind. En toch is het mooi, schitterend, prachtig. Net omdat het zo ultiem is. Pi vertelt over de walvissen die hem komen groeten, over de dolfijnen die hem gezelschap houden, over de stormen die hem bijna het leven kosten, over de machtsstrijd met de tijger, over de honger, de kou, de hitte, de vissen, de constipatie, de stank, het bloed.

Beste mijnheer Martel, uw roman deed mij verlangen naar een groots avontuur. U prikkelde niet alleen mijn verbeelding, maar ook mijn verlangen naar een spectaculairder leven. Bij momenten wenste ik zelf in het gezelschap van een Bengaalse tijger op de Indische Oceaan te dobberen. Het leven dat het mijne is bevindt zich al te vaak in een loom-lauwe comfort zone. Uw boek vertelt inderdaad een verhaal met een grote V. Die grote V spookt nu nog steeds door mijn hoofd. Het is niet voor iedereen weggelegd om van zijn of haar leven een verhaal met een grote V te maken. Daarom is het goed dat er boeken zoals dat van u bestaan. Om zelf even een verhaal met een grote V van dichtbij te beleven. Om ons terug aan het dromen te krijgen over luchtkastelen en gevallen sterren. Om ons terug aan het denken te zetten over onszelf en ons eigen leven. Om ons terug bewust te worden van ons oorspronkelijke en meest ultieme verlangen. Ik uit bij deze mijn wens ook nog eens een spectaculaire schipbreuk mee te maken. Dat we allemaal een spectaculaire schipbreuk mogen meemaken, in welke vorm of gedaante dan ook. Dat we mogen voelen dat we leven.

Ik groet u,

Hiëronymus

Geen opmerkingen: