dinsdag 5 augustus 2008

Wonderen vragen veel geduld


Een diepe zucht wervelde haar keel uit. Het was de hitte. Gedeeltelijk. Gedeeltelijk ook niet.
‘Te warm?’, vroeg haar man, ‘Ja, ik ook.'
Ook hij liet op zijn beurt een diepe zucht.
‘Nee,’ jammerde ze, ‘dat is het niet.'
‘Nee?’
‘Nee.’
De man staarde verbaasd naar de geraniums. Alsof de geraniums zijn trouwe medeverbaasden waren. Met een dagelijkse hoeveelheid water verkreeg hij hun onvoorwaardelijke steun.
‘Ik maakte me daarnet de bedenking dat ik meer mensen zou moeten kennen, m’n lieve.’
Terwijl ze praatte, schudde ze haar glas martini nerveus in het rond. De ijsblokjes rinkelden als kralen in een juwelendoosje.
‘Meer mensen?’, herhaalde haar man verbaasd.
‘Ik ken niemand. Niemand! Dat is niet goed. Dat kan niet goed zijn. Ik zou meer mensen moeten kennen.'
Ze zette haar glas martini terug op de tuintafel, alvorens het na enkele seconden al opnieuw vast te grijpen en terug in het rond te schudden.
‘Waarom zou je meer mensen moeten kennen?’, vroeg haar man retorisch, ‘Mensen vallen over het algemeen tegen. Geloof me. Trouwens, wie zegt dat je geen mensen kent? Je kent mij toch? En je moeder, en je broer, en je broer z’n vrouw, je schoonzus met andere woorden. En je collega’s niet te vergeten. Je kent meer mensen dan je zelf denkt, Nicole. Nee, ik zou absoluut niet weten waarom je meer mensen zou moeten kennen. Teveel mensen is vermoeiend. Ze zeggen wel eens dat je nooit vrienden genoeg kunt hebben, maar dat vind ik je reinste onzin. Je moet wel een beetje het overzicht kunnen behouden. En mensen zijn over het algemeen saai, Nicole, ondraaglijk saai. Over alles hebben ze een mening, over alles. En dan moet je met hen in discussie gaan, en zo, en dan moet jij A zeggen, en dan zeggen zij B, maar eigenlijk weet je allang wat B is, wat het extra saai maakt. Nee, Nicole, ik zou echt niet weten waarom je meer mensen zou willen of moeten kennen.’
Met een flinke slok van z’n bier beëindigde hij zijn monoloog. Nicole had intussen een ijsblokje uit haar martini gehaald en het in haar mond gestopt. Knarsend kauwde ze erop.
‘Nwou jaaw’, murmelde ze, waarna ze het ijsblokje als de transparante pit van een wintervrucht terug haar glas in spuwde, ‘Nou ja, ik denk dat het belangrijk is om veel mensen te kennen. Belangrijk voor je public relations en zo. Belangrijk om ergens te komen in je leven.’
‘Public relations?’, hoonde haar man, en hij begon te lachen, ‘Public relations zegt ze! Nicole, het leven is geen wedstrijd.’
Nicole keek op haar beurt naar de geraniums. De roosrode bloemblaadjes begonnen langzaam te verdorren. De strijd tegen de hitte was bloederig.
‘We moeten iets aan de geraniums doen, Peter. De zomer is nog lang.’
‘Het leven is geen wedstrijd, schat! Meer mensen gaan jou niet gelukkig maken. Zeker niet als je ze als instrumenten in een pr-machine gebruiken wilt. Pr! Nicole, je bent een doodgewone bediende! Wat heb jij nu pr nodig?’
‘Ik heb het niet over m’n professionele leven. Ik heb het over…m’n leven. Ik wil een groter netwerk. Een groter spinnenweb. Ik wil meer mensen die bij me blijven plakken, die me gezelschap houden, die me verhalen vertellen, verhalen over dingen waar ik amper iets van weet. Ik wil meer van de wereld weten. Ik wil…minder eenzaam zijn.’
Ze dronk haar glas in één bruuske teug leeg.
‘Zo,’ zei ze naar adem happend, ‘het is eruit.’
Haar man stond op en liep langzaam naar de betonnen bloembak. Hij boog door z’n knieën en streek met z’n vingers liefdevol door de geraniums. Hij aaide hen als waren het kleine kinderhoofdjes.
‘Je voelt je dus eenzaam? Is dat het?’
‘Een beetje’, antwoordde Nicole aarzelend.
‘Tja,’ mompelde hij, terwijl hij de geraniums geconcentreerd bleef strelen, ‘dan moet je daar iets aan veranderen.’
Nicole keek naar de stevige wielrennersbenen van haar man.
‘Nog een martini?’, vroeg hij.
‘Graag.’

De volgende dagen verdiepte Nicole zich op aanraden van haar man in de communicatieve mogelijkheden van het internet.
‘Probeer wat te chatten’, had hij gezegd, ‘Via internet geraak je gemakkelijk in gesprek met de mensen.’
Terwijl Peter ’s avonds naar de samenvattingen van de Tour de France keek, probeerde Nicole in contact te komen met de buitenwereld.
‘En?’, vroeg haar man na een week. Ze zaten weer op hun terras. Zij met een glas witte wijn. Hij met een glas rode wijn.
‘Ja,’ antwoordde ze, ‘het gaat goed. Ik ben volop aan het chatten met Radijsje 007.’
‘Radijsje 007?’
‘Ja, grappig, hè’, zei ze giechelend.
‘Ja, best wel’, zei haar man en hij begon op zijn beurt te giechelen. Wel vijf minuten lang zaten ze daar samen te giechelen om Radijsje 007.
‘Serieus nu’, kreunde Peter, terwijl hij de tranen uit z’n ooghoeken wreef, ‘Hoe zit het met dat Radijsje?’
‘Radijsje 007 is alleenstaande moeder van drie. Haar man liet haar vier maanden geleden zitten voor een jongere vrouw. Sindsdien haat ze mannen, álle mannen. Haar hobby’s zijn tv kijken, lezen en bloemen plukken. Al heeft ze wel bijzonder weinig tijd voor die hobby’s, met drie van die kleine bengels.’
‘Ja, dat kan ik geloven.’
‘Ze heeft een slechte relatie met haar moeder, maar dat komt door vroeger. Haar politieke overtuiging houdt ze liever voor zichzelf, maar ze verzekerde me dat ze niet voor extreem-rechtse partijen stemt. Haar lievelingsgerecht is witloof met hesp en kaassaus en haar grootste droom is om ooit eens met dolfijnen te zwemmen.’
‘O nee’, zuchtte Peter, ‘Weer iemand die met dolfijnen wil zwemmen!’
‘Ja,’ zuchtte Nicole, ‘ik weet het. Erg hè.’
‘Er zijn weinig mensen waar ik zo’n hekel aan heb als aan zij die met de dolfijnen willen zwemmen.’
‘Peter!’
‘Ik zweer het! Voor mijn part zouden ze alle mensen die met dolfijnen willen zwemmen op een grote brandstapel mogen gooien.’
Nicole begon te giechelen.
‘Als je dan toch zo nodig van iets wilt dromen, droom dan van relevante dingen. Zoals de liefde van je leven vinden of een mooie carrière.’
‘Radijsje 007 omschrijft zichzelf eerder als een romantische ziel. De romantiek is voor haar een vlucht van de dagdagelijkse beslommeringen en de al even dagdagelijkse existentiële vraagstukken.’
‘Het is verdorie een denkertje’, spotte Peter.
‘Jaha,’ beaamde Nicole, ‘en ze zou ook heel graag eens een boek schrijven. Om haar gedachten aan de wereld kenbaar te maken. Ze gaat er binnenkort een schrijfcursus voor volgen.’
‘O nee! Mensen die een boek willen schrijven zijn mogelijk nog erger dan mensen die met de dolfijnen willen zwemmen. God, wat lopen er toch veel mensen rond die een boek willen schrijven! Denken ze nu echt dat hun gedachten zo bijzonder zijn? Weet je waar ik bewondering voor heb, Nicole? Voor mensen die dapper genoeg zijn om gewoon te leven. Mensen die hun tijd niet verspillen aan al dat tekstuele gemasturbeer. Op de brandstapel met die aspirant-schrijvers!’
Nicole schaterde het uit. Ze verslikte zich daarbij haast in haar witte wijn.
‘Nog iets dat ik over Radijsje 007 moet weten?’, vroeg haar man, nadat ze uitgehoest was.
‘Nee,’ antwoordde ze, ‘dat is voorlopig alles.’
Samen keken ze naar hun geraniums. Als Maria en Jozef waakten ze over de betonnen bloembak.
‘Ze komen erdoor’, mompelde Nicole.
‘Ze komen erdoor’, beaamde Peter.

Terwijl de zomer zichzelf in snel tempo opbrandde, sprak Nicole vanachter haar computerscherm de wijde wereld tegemoet. Ze praatte met een depressieve zakenman uit Tokio, een dolverliefd tienermeisje uit Austin, een werkloze klusjesman uit Belgrado en een enthousiaste cybergranny uit Leeds. Vanuit haar toetsenbord toverde ze woorden van troost, begrip en nieuwsgierigheid tevoorschijn. Gretig, haast gulzig, hoorde ze haar kosmopolitische gesprekspartners uit. Er immer voor zorgend slechts minuscuul kleine stukjes van zichzelf te openbaren. Iedere zondagavond, wanneer ze samen met Peter van de woede van de week probeerde te bekomen op het kleine maar voor hen paradijselijke terras, vertelde ze hem over de dromen, de obsessies, de angsten en de passies van mensen over de hele wereld. Peter voorzag haar relaas telkens weer van cynisch commentaar, en zij, zij schaterde het iedere keer weer uit, en riep gespeeld verontwaardigd: ‘Peter!’

De zomer zuchtte haar laatste zuchten, toen hij haar op een van die zondagvonden voorzichtig vroeg: ‘En, m’n lieve, voel je je al iets minder eenzaam?’
‘Dat gaat’, antwoordde ze aarzelend, ‘Dat gaat.’
Ze keek haar sangria in. Met een lange cocktaillepel duwde ze stukjes fruit tot op de bodem van het glas.
‘Goed’, zei haar man, ‘Goed zo.’
‘Het is niet zo dat je meteen wonderen kunt verwachten’, voegde Nicole daar nog aan toe.
‘Nee,’ zei Peter, ‘wonderen vragen veel geduld.’
Boven hun hoofden fladderde een vleermuiskoppel neurotisch rondjes. De geur van geroosterd barbecuevlees flirtte met hun neusgaten.
‘Kijk’, zei Nicole, en ze wees naar de bloembak. Peter stond op en boog zich over wat restte van hun geraniums. Nicole volgde hem en legde haar rechterhand op z’n rug.
‘Het is gedaan’, zuchtte Peter.
‘Het is gedaan’, zuchtte Nicole.
Terwijl het maanlicht hen als een gigantische toneellamp belichtte, namen ze elkaar teder in de armen. Ze hielden zich aan elkaar vast als pasgeboren muisjes in een nest. Alsof ze het nooit warm genoeg zouden krijgen.

Geen opmerkingen: